4.6 Verdeling van pannen over de daklengte
Gemiddelde panlatafstand bepalen
De werkende lengte van een dakpan is gelijk aan de panlatafstand. De panlatafstand is de maat van de voorkant van de panlat tot de voorkant van de volgende panlat. Deze afstand is voor elk panmodel anders. De gemiddelde panlatafstand wordt bepaald zoals in de volgende afbeelding is weergegeven.
Bepaling gemiddelde panlatafstand.
Uitzetten van panlatafstand
- Bepaal de plaats van de bovenste panlat (maat A) en de plaats van de op één na onderste panlat (maat B). Deze maten zijn aangegeven bij de technische gegevens op de dakpanmodelbladen.
- Nadat bovenstaande maten zijn bepaald kan vanaf de dakvoet de tweede (maatbepalende) panlat worden aangebracht.
- Vervolgens wordt de latafstand met behulp van een maatlat op de tengels afgeschreven en kunnen de panlatten worden bevestigd.
Daklengte: de maten A en B zijn voor elk dakpanmodel aangegeven op de dakpan- en vorstmodellen.
- Maak een maatverdeling voor de afstand A-B die zoveel mogelijk overeenkomt met de voor het dakpanmodel geldende panlatafstand.
- Wanneer men op de lengte van een dakschild niet kan uitkomen op een hele dakpan is het aan te bevelen om de dakpannen van de bovenste rij onder de nok in te korten.
- Daarmee vervalt wel de kopsluiting en de ophanging. Op het werk moeten deze panstukken bovenin worden geboord en met roestvaste schroeven en neopreen volgringen in de bovenste panlat worden geschroefd. Hierbij dient de vorst de gezaagde pannenrij voldoende te overlappen.
- De onderste panlat moet hoger zijn dan de overige panlatten (circa 15 mm, afhankelijk van de lengte van het panmodel) om een pandikteverschil op te vangen. Hiermee wordt het ‘dompen’ van de onderste pannenrij voorkomen.